
Op de kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden opgenomen op initiatief van Graaf de Ferraris in de periode 1771-1778, komt de Verrebeekmolen niet voor. Daarentegen, op het primitief kadasterplan van 3.11.1825 wel. Bijgevolg moet binnen deze tijdspanne de molen gebouwd zijn.
Het landboek van Opbrakel, aangevat in 1774 en aangevuld tot 1859 heeft een eerste aanduiding. In 1781 verkoopt Adrianus Moreels aan Judocus de Volg, gewezen molenaar p de houten “Steenpaalmolen”, 23 roeden uit een perceel van 148 roeden op “Verrebeke cauter”.
Van dan af, en nog meer na lezing van andere gegevens, wordt de situatie verward in een periode waarin de feodale wereld uit haar voegen werd gelicht, zal het er voor onze voorouders op aangekomen zijn om te overleven en zal er veel geknoeid geweest zijn.
Op een bepaald ogenblik wordt bij een perceel van 23 roeden op de Verrebeek Cauter vermeld: “1803 de nogatie aan Wintmolen over Maroucx ex Seigneur”. Nu is geweten dat de laatste heer van Opbrakel, Ludovicus Benedictus Maroucx procureur-generaal was en deel uitmaakte van de Raad van Vlaanderen en de Oostenrijkers volgde naar wenen waar hij gestorven is.
Aangezien ons land in 1795 reeds was ingelijfd bij Frankrijk is ofwel de datum onwaarschijnlijk ofwel de voornoemde naam.
De “Table alphabetique des mutations immeubles” zet ons terug op het rechte spoor. Ingevolge het overlijden van Maes Antoine Beaudouin Luc, rentenier te Gent op 1 oktober 1808 krijgen de erfgenamen een legaat van twee huizen en watermolen en windmolen, samen 79a 8ca gronden, los, vijver en weiden allen te Opbrakel.
In het Rijksarchief te 11.12.1746, zoon van Adriaen en Jeanne Catherine Devos, pachters van het hof ter Bruggen, begon in 1789 aan de bouw van de molen. Dit blijkt uit het feit dat er te Opbrakel slechts 1 stenen molen stond en staat naast de houten molen te Steenpaele (1757-1913) en een watermolen. Jean Baptist van Damme huwde op 9.7.1776 met Jeanne van de Sande, de enige dochter van Jozef en Marie-Anne Baudisco uit Nederbrakel. Vrij spoedig loopt de financiële situatie uit de hand en Van Damme trekt herhaaldelijk wissels die hij niet kan betalen. Was hij een onfortuinlijke of overmoedige man? Had deze boerenzoon uit een groot gezin voor wie op het ouderlijk hof geen plaats was, het te groots gezien? In elk geval stapelden de schulden zich op tot onoverkomelijke grootte en werd de inboedel verkocht.
Uit deze processtukken leren we wel dat reeds in 1789 aan de molen gebouwd wordt, deze dankzij de aard van de schuldeiser zoals op 13 april 1790 “… door de heer Gruus, ontvanger van de Hertog van Merenbergh voor een partij bomen door Van Damme gekocht op 20 en 21 maart 1783 …”
Na de uitverkoop van de goederen Van Damme en voor het overlijden van de rentenier Maes kan er omtrent de geschiedenis van de molen weinig met zekerheid bepaald worden.
In de staart van de molen staat de datum 1803 gebeiteld wat hoogstwaarschijnlijk de afwerkingsdatum was, gezien de omwenteling plus de lamentabele beginbouwjaren, is dit niet onwaarschijnlijk.

Josse Jean Maes te Gent was officier en algemeen betaalmeester van het Franse leger in het Scheldedepartement en werd na de Franse revolutie en willicht dankzij de Franse revolutie de grootste grondbezitter van Opbrakel. Hij verwierf de gronden van de toenmalige heer van Opbrakel en bezat te Opbrakel bij de opmaak van de eerste kadastrale legger 104ha 02a 90ca waaronder ook de Verrebeekmolen. Ondertussen had hij zich ook “Maire” van Opbrakel laten benoemen. Na diens dood wordt de molen toegekend aan Hyancinthus Mathot uit Gent.
De molen was in 1818 verpacht aan Jacobus Marroyen. In 1835 vinden we Livinus jacobs uit de Borrekens te Opbrakel. Vanaf 1840 is hij verpacht aan Francis van de Haute aan 300BF per jaar. Hij is er gebleven tot 1855. Kort nadien verkocht de nieuwe eigenaar al zijn bij erfenis gekregen goederen. De openbare verkoping had plaats op het gemeentehuis van Opbrakel op 31 maart en 14 april 1846. De molen werd toegewezen aan Amelie Baertsoen, wed. Pieter Malfait uit Gent. Vanaf 1855 hebben we als pachter molenaar Louis van den Bossche. Het duurde tot 1890 vooraleer de molen eigendom van de molenaar werd. Toen immers werd de molen verkocht aan Benjamin van Ceunebroeck-Geens door de erfgenamen van Karel-August de Ligne Capreaux uit Rijsel. Van Ceunebroeck liet verbouwingswerken uitvoeren en verkocht in 1892 de molen aan Vital Roman.
In 1919 werd in de molen een elektrische motor in werking gesteld en in 1927 werd Remi Roman-dusong eigenaar-molenaar . In 1946 werd de molen verkocht aan André Donckerwolcke, die in 1953 de kap en gevlucht van de molen verwijderde.
De molen werd in 1972 verkocht aan Raphaël De Moor die instandhoudingswerken uitvoerde. Met KB van 27.11.1978 wordt de molen gerangschikt als monument en de onmiddellijke omgeving als dorpsgezicht. Tijdens de beruchte storm van 27 november 1983 werden de noodkap, de daklijsten, de staart en de eg afgerukt. Daarna werd de molen opnieuw afgedekt.

Als besluit laten we Paul Bauters aan het woord uit zijn boek : ‘Eeuwen onder wind en water’
“dit is een bijzonder mooi gelegen grondmolen met een zetelkap in de ‘vergeten’ zuidelijke uithoek van Oost-Vlaanderen, een vergetelheid die onder sommige oogpunten een zegen is geweest…”. De dramatische financiële geschiedenis van de bouwheer Jan Baptist Van Damme geeft aan dit monument een tragische dimensie, des te meer daar Van Damme blijkbaar goed wist waar en hoe hij de molen moest laten optrekken! Hier hangt in het landschap nog iets van de oorspronkelijk natuurlijke pracht en van de wezenloze tijdloosheid van het oeroude steenkolenwoud in de verte. Van Damme zag de dingen groots maar misschien was hij niet realistisch genoeg om zijn visie te betalen.”
Wie rond deze molen vertoeft kan aan zijn nagedachtenis niet ontkomen … Allemaal zoveel redenen om die unieke monument in ere te herstellen.